Graven van putten en sleuven

Graafwerkzaamheden zoals Putten en sleuven worden gegraven ten behoeve van het leggen van kabels en/of leidingen, het maken van funderingen of ondergrondse onderhoudswerkzaamheden aan kabels en/of leidingen.

Risico’s

Het inkalven van taluds en het bezwijken van grondkerende constructies behoren tot de grootste risico’s. Welke maatregelen ter voorkoming hiervan moeten worden genomen, is sterk afhankelijk van de te benutten ruimte en de samenstelling van de grond. Ook de hoogte van bet grondwaterpeil is een belangrijke factor. Op terreinen van chemische industrieën kunnen zich in de put of sleuf door lekkages gassen en dampen verzamelen die zwaarder zijn dan lucht. Ook kan er sprake zijn van vervuilde grond.

Normen en richtlijnen

Indien de diepte van een put of sleuf meer bedraagt dan 1 m, moeten er stempelingen, bekistingen of damwanden worden toegepast, of moet er onder een veilig talud worden gegraven, zie tabel.

De put of sleuf moet zijn voorzien van voldoende veilige toegangen en uitgangen en/of vluchtwegen, bijvoorbeeld door middel van ladders. Sleuven breder dan 80 cm moeten zijn voorzien van deugdelijke overgangen.

Als zich in of in de nabijheid van putten en sleuven leidingen bevinden van gas of andere licht ontvlambare stoffen is roken of ander gebruik van open vuur (bijvoorbeeld lasbranders) verboden, tenzij maatregelen zijn genomen die garanderen dat de bewuste werkzone gasvrij is en blijft.

Langs werkvloeren, bordessen en andere locaties waar wordt gewerkt of gelopen, dient leuning- of hekwerk van tenminste 1 m hoog te worden aangebracht, zodanig uitgevoerd, dat ook bet gevaar van in de put of sleuf vallende voorwerpen wordt voorkomen.

Er moet worden voorkomen dat tijdens werkzaamheden derden of voertuigen in de put of sleuf terechtkomen. Goede afzettingen en zo nodig verlichting zijn van groot belang.

Op en langs openbare wegen dienen afzettingen te worden uitgevoerd overeenkomstig de wettelijke bepalingen inzake verkeersborden.

Als er sprake is van vervuilde grond of grondwater, moet, voordat met de werkzaamheden wordt begonnen, worden bepaald welke beschermende maatregelen nodig zijn.

Grondsoort Diepte in m onder het maaiveld Talud niet steiler dan
Zand of leem    
vast, ongeroerd 1,00 – 1,50 3,00:1,00
vast, ongeroerd 1,50 – 2,50 1,50:1,00
vast, ongeroerd 2,50 – 4,00 1,25:1,00
los of geroerd 1,00 – 4,00 1,00:1,00
     
zeer vast, ongeroerd 1,00 – 1,50 te lood
zeer vast, ongeroerd 1,50 – 2,50 2,00:1,00
zeer vast, ongeroerd 2,50 – 4,00 1,25:1,00
     
Klei    
vast, ongeroerd 1,00 – 1,50 te lood
vast, ongeroerd 1,50 – 2,50 1,50:1,00
vast, ongeroerd 2,50 – 4,00 1,00:1,00
los of geroerd 1,00 – 1,50 1,50:1,00
los of geroerd 1,50 – 4,00 1,00:1,00

Tabel 1, De relatie tussen de grondsoort waarin gewerkt wordt, de diepte van de put of sleuf, en de steilheid van het talud

Maatregelen

Voordat men met graafwerkzaamheden begint, moet er worden nagegaan of zich gas-, water- of elektriciteitsleidingen bevinden ter plaatse of in de nabijheid van te graven putten of sleuven (via bet Kabels en Leidingen Informatie Centrum KLIC). Ook moet rekening worden gehouden met industriële transportleidingen. Het vooraf met de hand maken van een proefsleuf is aan te raden.

Van geval tot geval moet vooraf door een deskundige worden bepaald en zo nodig berekend, welke maatregelen tegen instorting noodzakelijk zijn, rekening houdend met de eventueel te verwachten ongunstige invloeden, zoals:

  • waterbezwaar door de hoogte van de -grondwaterspiegel of door regen, vorst, dooi en lekkages;
  • zware bovenbelasting bij of langs de sleuf of put, door opslag van grond, materiaal of materieel, door belendende bebouwing of door een weglichaam;
  • grond die Diet homogeen is of die een gelaagde structuur heeft;
  • trillingen, bijvoorbeeld veroorzaakt door een graafmachine, een hei stelling of zwaar wegverkeer.

Taluds en grondkerende constructies moeten dagelijks, en na onderbreking door slecht weer, worden gecontroleerd en zonodig hersteld.

Grondkerende constructies mogen pas worden weggehaald als bet gevaar voor instorten van de grond is geweken.

Graafmachines en dergelijke dienen een zodanige afstand tot de sleuf of put aan te houden, dat geen gevaar voor instorten of inkalven van het talud aanwezig is. Hydraulische graafmachines en draglines dienen daarom te worden opgesteld met het rijwerk of de rupsen loodrecht op de lengterichting van de sleuf.

ls de insteek van een talud zich in of bij een wegverharding bevindt, moet de bestrating over een afstand van ten minste 50 cm worden verwijderd (tenzij een gesloten sleufbekisting is toegepast die ten minste 5 cm boven het wegdek uitsteekt).

Naast een talud dat dieper is dan 1 m, moeten stroken van ten minste 50 cm worden vrijgehouden van de opslag van grond en materialen (tenzij een gesloten sleufbekisting is toegepast die ten minste 15 cm boven het maaiveld uitsteekt).

Afhankelijk van de uit te voeren werkzaamheden dienen persoonlijke beschermingsmiddelen te worden gedragen (onder andere helm en veiligheidsschoenen).

Bij bet plaatsen van rioolbuizen, putten en bekistingen, mag de werknemer zich niet onder of binnen bereik bevinden van de buis, put of bekisting. Het plaatsen hiervan moet zo gebeuren, dat men op veilige afstand kan blijven, door gebruik te maken van bijvoorbeeld geleidetouwen of speciale hijsgereedschappen (bijvoorbeeld een rioolhaak).